al-Waqi`ah (الوَاقِعَة)

Salomo Keyzer - Salomo Keyzer

Chapter 56 • 96 verses • Meccan

← Previous Chapter Next Chapter →
56:1 Als de onvermijdelijke dag des oordeels plotseling zal komen.
56:2 Zal geene ziel de voorspelling zijner komst van valschheid beschuldigen.
56:3 Sommigen zullen daardoor vernederd, en anderen verheven worden.
56:4 Als de aarde door een hevigen schok zal geschud worden.
56:5 En de bergen in stukken zullen springen.
56:6 En als weggeblazen stof zullen worden.
56:7 En gij, menschen, in drie duidelijke klassen zult verdeeld worden.
56:8 De makkers van de rechterhand (hoe gelukkig zullen de makkers der rechterhand wezen).
56:9 En de makkers der linkerhand, (hoe ellendig zullen de makkers der linkerhand zijn);
56:10 En zij, die anderen in het geloof zijn voorgegaan, zullen hen in het paradijs voorafgaan.
56:11 Dat zijn zij, die God zullen naderen.
56:12 Zij zullen in tuinen van vermaak wonen.
56:13 Daar zullen velen van de vroegere godsdiensten.
56:14 En enkelen van den lateren zijn.
56:15 Rustende op zetels met goud en edelgesteenten versierd.
56:16 En tegenover elkander daarop zittende.
56:17 Jonge lieden, die eeuwig jong zullen blijven, zullen om hen heen gaan, om hen te bedienen.
56:18 Met bekers, kroezen en schalen met vloeienden wijn.
56:19 Hunne hoofden zullen geen pijn gevoelen, door dien te drinken, en hun verstand zal niet beneveld worden.
56:20 En met vruchten, van de soorten, welke zij zullen kiezen.
56:21 En het vleesch van de vogelsoort, welke zij zullen begeeren.
56:22 Daar zullen zij door schoone maagden worden vergezeld,
56:23 Met groote, zwarte oogen, gelijkende op paarlen, die in hare schelpen verborgen zijn.
56:24 Dit zal een belooning wezen, voor hetgeen zij zullen hebben verricht.
56:25 Daar zullen zij geene ijdele gesprekken hooren of eenige aansporing tot zonde.
56:26 Maar alleen de begroeting: Vrede! vrede!
56:27 En de makkers der rechterhand (hoe gelukkig zullen de makkers der rechterhand wezen!)
56:28 Zullen hun verblijf houden onder lotusboomen, vrij van doornen.
56:29 En banaan-boomen, geregeld beladen met hunne voortbrengselen, van den top tot den stam.
56:30 In de uitgebreide schaduw.
56:31 Nabij een stroomend water.
56:32 En te midden van een overvloed van vruchten.
56:33 Welke niemand zal afsnijden, en waarvan de inzameling niet zal verboden zijn.
56:34 En zij zullen op verheven bedden uitrusten.
56:35 Waarlijk, wij hebben de maagden van het paradijs door eene bijzondere schepping gevormd;
56:36 En wij hebben haar tot maagden gemaakt.
56:37 Bemind door hare echtgenooten, die van gelijken ouderdom met haar zijn.
56:38 Tot de geneugten der makkers van de rechterhand.
56:39 Daar zullen velen van de vroegere godsdiensten.
56:40 En velen van den lateren zijn.
56:41 En de makkers van de linkerhand (hoe ellendig zullen de makkers der linkerhand zijn).
56:42 Zullen wonen te midden van brandende, verpestende winden en kokend water.
56:43 Onder de schaduw van zwarten rook.
56:44 Die noch koel, noch aangenaam zal wezen.
56:45 Want zij genoten de genoegens van het leven, v
56:46 En zij volhardden stijfhoofdig in eene hatelijke zondigheid.
56:47 En zij zeiden: Nadat wij zullen gestorven, en tot stof en beenderen geworden zijn, zullen wij dan zekerlijk tot het leven worden opgewekt?
56:48 Zullen onze vaderen ook met ons worden opgewekt?
56:49 Zeg: waarlijk, zoowel de vroegeren als de lateren.
56:50 Zullen zekerlijk op den vooraf bepaalden tijd van een bekenden dag worden bijeen verzameld, om geoordeeld te worden.
56:51 En gij, o menschen! die gedwaald, en de opstanding als eene valschheid geloochend hebt.
56:52 Gij zult zekerlijk eten van de vrucht des booms van al Zakkoem.
56:53 Gij zult uwen buik daarmede vullen.
56:54 En gij zult daar kokend water drinken.
56:55 Gij zult drinken, zooals een dorstige kameel drinkt.
56:56 Dit zal hunne uitspanning op den dag des oordeels zijn.
56:57 Wij hebben u geschapen; wilt gij dus niet gelooven, dat wij u van den dood kunnen opwekken? Wat denkt gij?
56:58 Het zaad dat gij uitwerpt.
56:59 Schept gij dat, of zijn wij er de schepper van?
56:60 Wij hebben voor u allen den dood bepaald, en wij zullen daarin door niemand worden belet.
56:61 Wij zijn in staat anderen, gelijk gij in uw plaats te stellen, en u terug te brengen in den toestand of den vorm, dien gij niet kent.
56:62 Gij kent de schepping; wilt gij dus niet overwegen, dat wij u, door u op te wekken, weder kunnen voortbrengen?
56:63 Wat denkt gij? Het graan dat gij zaait.
56:64 Doet gij dat uitbotten, of doen wij dat voortspruiten?
56:65 Indien het ons behaagde, waarlijk, wij konden het droog en onvruchtbaar maken, zoodat gij niet zoudt ophouden u te verwonderen, zeggende:
56:66 Waarlijk, wij hebben verbintenissen aangegaan voor zaad en arbeid,
56:67 Maar het is ons niet geoorloofd, de vruchten daarvan te oogsten.
56:68 Wat denkt gij? Het water dat gij drinkt.
56:69 Zendt gij dat uit de wolken neder, of zenden wij het?
56:70 Indien het ons behaagde, zouden wij het brak kunnen maken. Zult gij dus niet dankbaar wezen?
56:71 Wat denkt gij? Het vuur, dat gij door wrijving verkrijgt,
56:72 Brengt gij den boom voort, waardoor gij dat doet ontstaan? Of brengen wij dien voort?
56:73 Wij hebben dit als eene vermaning bevolen en tot een voordeel voor hen, die door de woestijnen reizen.
56:74 Prijst dus den naam van uwen Heer, den grooten God.
56:75 Ik zweer echter, bij het ondergaan der sterren.
56:76 (En waarlijk, dit is een groote eed, indien gij het slechts wist!)
56:77 Dat dit de uitmuntende Koran is.
56:78 Waarvan het oorspronkelijke in het welbewaarde boek is geschreven.
56:79 Niemand zal het aanraken, behalve zij, die rein zijn.
56:80 Het is eene openbaring van den Heer van alle schepselen.
56:81 Zult gij dus deze nieuwe openbaring verachten?
56:82 En is dit uwe vergelding voor uw voedsel, hetwelk gij van God ontvangt, dat gij u zelven loochent, hem daarvoor verplicht te zijn?
56:83 Als de ziel van een stervend mensch tot zijne keel opstijgt.
56:84 En gij op hetzelfde oogenblik rond ziet.
56:85 (En wij zijn hem nader dan gij; maar gij ziet zijn waren toestand niet).
56:86 Zoudt gij dan niet, indien gij hier namaals niet voor uwe daden werdt vergolden.
56:87 Die in het lichaam doen terugkeeren, indien gij de waarheid spreekt?
56:88 En voor hem die tot degenen behoort, welke God zullen naderen.
56:89 Zal de belooning zijn, rust, genade en een tuin van vermaak.
56:90 En behoort hij tot de makkers der rechterhand.
56:91 Dan zal hij gegroet worden met de begroeting: Vrede zij over u! door de makkers der rechterhand, zijne broeders.
56:92 Of, indien hij tot hen behoort, die het ware geloof (den profeet) verworpen hebben. En afgedwaald zijn.
56:93 Zijn voedsel zal kokend water wezen.
56:94 En de verbranding door het hellevuur.
56:95 Waarlijk, dit is een zekere waarheid.
56:96 Daarom prijst den naam van uwen Heer, den grooten God.